Opiniestuk in Trouw. Enkele kerngedachten op een rij:
-Met de strijd voor sociale veiligheid zijn we beland in een nieuwe fase van democratisering, die loopt van protest tegen paternalistische dokters in de jaren zestig en zeventig, en tegen seksueel geweld in de jaren tachtig en negentig, tot en met arbeidsmarktdiscriminatie van mensen met een migratie-achtergrond of een beperking in deze eeuw. De strijd voor meer egalitaire, democratische verhoudingen waarin je positie je spreekrecht niet beperkt, dringt in deze nieuwe fase door tot in de haarvaten van samenleving.
-De term sociale veiligheid brengt discriminatie, seksuele intimidatie en kwetsende taal en prestatiedruk onder één noemer. Daardoor worden we gedwongen er op een nieuwe manier naar te kijken, vertrekkend vanuit de gevoelens van degenen die ze ondergaan.
-Met de term sociale onveiligheid verschuift de definitiemacht: het is nu aan de mensen over wie de grap gaat om te bepalen of die kwetsend is. Dat kan niet meer eenzijdig door de machtige partij worden vastgesteld. Een seksistische grap of een onbesuisd gebruik van het woord slaaf is wellicht niet kwetsend bedoeld, maar kan wel zo ervaren worden. Dat is een imposante omkering van spreek- en definitiemacht.
-Bestuurders hebben de neiging om de roep om sociale onveiligheid te beantwoorden te negeren, of te beantwoorden met snelle oordelen en beleidsregels. Toen iemand klaagde over een schilderij van sigaren rokende mannen op de universiteit van Leiden werd het schilderij meteen verwijderd. Het zou beter zijn om zo’n klacht met onderzoekende gesprekken te beantwoorden (zoals daarna ook beloofd is). Met consideratie en nieuwsgierigheid voor eigen blinde vlekken.
-Emoties als je gekwetst voelen zijn geen diepere waarheid maar informatiebron voor een ethische afweging. Gevoelens komen niet uit de onderbuik maar uit de hersenen. Je kunt gevoelens bijstellen als je kennis hebt van intenties, geschiedenis en context. En je kunt je kennis verrijken door je eigen en andermans emoties te onderzoeken. Hoe gevoeliger we zijn voor macht en ongelijkheid, des te subtieler we zien wat macht en ongelijkheid doen en wat we elkaar aandoen. En hoe opener en gelijkwaardiger gesprekken over gevoelens, gevoeligheden, macht en prestaties kunnen zijn.