Zorgen om participatie

Onderdeel van het VWS-programma Beter in meedoen
Kwalitatief onderzoek in het kader van het project Fundamenten leggen voor beproefde kennis
Programmalijn 3: Effectieve interventies, prestatieveld ondersteuning mantelzorg en vrijwilligerswerk, twee deelonderzoeken:

Projectleiders: prof. dr. E.H. Tonkens; dr. L.H.Verplanke
Onderzoekers: L. de Vries MSc.; K. Mogendorff MSc.

In dit onderzoek staat de vraag naar mogelijkheden voor ondersteuning van geïsoleerde (allochtone) mantelzorgers centraal. In ons eerdere onderzoek Op zoek naar weerkaatst plezier over samenwerking tussen professionals, mantelzorgers, vrijwilligers en cliënten in de multiculturele stad ontdekten we dat veel (vooral ook allochtone) cliënten en hun spilzorgers erg geïsoleerd zijn. Zij ervaren zowel praktische als emotionele/ morele belemmeringen die hen ervan weerhouden om professionele zorg en ondersteuning te zoeken. Zorg voor hulpbehoevenden zien zij veelal als een zaak van de familie onderling, en dan in het bijzonder van vrouwelijke familieleden. Het vervullen van die taak is sterk emotioneel en normatief geladen: wie daarin in gebreke blijft, is geen goede vrouw of dochter. Zelfs de vraag stellen naar hoe de zorg geregeld en de taken onderling verdeeld zouden kunnen worden, kan al een teken van gebrekkige zorg en toewijding gelden en dus een teken dat iemand geen goede vrouw of dochter is. Wanneer er toch bijvoorbeeld thuiszorg komt, wordt dit gezien als minder goed dan familiezorg, en soms weigert de pati?nt dit ook of stuurt hij de thuiszorg de laan uit.

 

  • Deelonderzoek 2: Meedoen meer dan wonen en zorg alleen
    Karen Mogendorff

Download het rapport: Respect, waardering en ontplooiing Burgerschap voor mensen met een verstandelijke of psychische beperking

Steeds meer burgers met een verstandelijke en/of psychische beperking wonen in de wijk, in reguliere woningen waar ze (begeleid) zelfstandig wonen. Hun fysieke integratie leidt echter niet vanzelfsprekend tot sociale integratie. Burgers met een beperking blijken vaak een klein sociaal netwerk te hebben (in hoofdzaak contact met familie en begeleiders) en vooral gebruik te maken van voorzieningen van de zorgaanbieder in hun vrije tijd: ze eten bijvoorbeeld in het lokaal van de zorgaanbieder waar ze andere cliënten ontmoeten maar niet of nauwelijks buurtgenoten. Dit exploratieve, antropologische onderzoek richt zich op het achterhalen van de werkzame bestanddelen van veelbelovende praktijken gericht op de sociale integratie/participatie van burgers met een beperking middels interviews en (participerende) observaties en een bijdrage te leveren aan het debat over sociale integratie in relatie tot de Wmo.